• grens·streek
enkelvoud meervoud
naamwoord grensstreek grensstreken
verkleinwoord grensstreekje grensstreekjes

de grensstreekv / m

  1. een streek die langs de grens van een land gelegen is.
    • In de grensstreek leefden de mensen in harmonie samen met de inwoners van het buurland. 


grensstreek

  1. grensstreek