• gi·ro
  • Leenwoord uit het Italiaans giro 'ronde, rondgang', (financieel) 'geldhandel voor transacties' (via het Duits), in het Nederlands in de betekenis van ‘overschrijving’ aangetroffen vanaf 1734 [1].
    Giro dankt zijn huidige Nederlandse (en Duitse) betekenis aan de Venetiaanse betalingsinstituties uit de tweede helft van de 16e eeuw, o.m. Officio del giro delle biave ‘kantoor voor de betaling van het graan’ en, later de Banco del Giro (gesticht in 1619) [2]
    Italiaans giro is ontwikkeld uit laat-Latijn gyrus, girus, gurus "rondgang, kring(loop)" van Oudgrieks  γυρός bn  (gurós) "gebogen, rond",  γύρος zn  (gurós) "kring" [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord giro giro's
verkleinwoord girootje girootjes

de girom

  1. (financieel), (economie), (boekhouding) betaalsysteem vergelijkbaar met een bank
  2. aanduiding voor de wielerronde van Italië
99 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]


  • gi·ro
  • Italiaans giro is ontwikkeld uit Laat-Latijn gyrus, girus, gurus ‘rondgang, kring(loop)' (Grieks γυρός ‘gebogen, rond’, γύρος ‘kring’ ‘kring’-) [1]

giro m

  1. ronde
  2. cirkel
  3. (astronomie) omwenteling
  4. periode, tijdsgewricht
  5. (handel) geld- en goederenverkeer


vervoeging van
girar

giro

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van girar