• ge·ring
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘klein, onbeduidend’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
  • Afgeleid van het Middelnederlandse ringe (onbeduidend, gering) met het voorvoegsel ge- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gering geringer geringst
verbogen geringe geringere geringste
partitief gerings geringers -

gering

  1. klein in afmeting of getal
    • Bij de geringste gebeurtenis is hij al afgeleid. 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


gering

  1. gering