gelijkzetten
- ge·lijk·zet·ten
- samenstelling van gelijk en zetten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gelijkzetten |
zette gelijk |
gelijkgezet |
zwak -t | volledig |
gelijkzetten [1]
- overgankelijk op de juiste stand (tijd) zetten, synchroniseren
vervoeging van |
---|
gelijkzetten |
gelijkzetten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van gelijkzetten
- ...dat wij gelijkzetten.
- ...dat jullie gelijkzetten.
- ...dat zij gelijkzetten.
- ...dat wij gelijkzetten.
- Het woord gelijkzetten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.