• ge·hoord
vervoeging van: horen…
verbogen vorm: gehoorde

gehoord

  1. voltooid deelwoord van horen
  2. vormt de voltooide tijden
    • Heb je het gehoord? 
    • Daar heb ik nog nooit van gehoord. 
     Hoe durft ze ... tegen Sinterklaas! dacht Pietje. Maar Sint zei: 'Goede vrouw, ik heb gehoord dat u toverdranken kunt maken die mens en dier genezen van ziekte.[1]
  3. vormt de lijdende vorm
    • Nabestaanden willen ook gehoord worden. 
    • De verdachte is urenlang gehoord door de rechter-commissaris. 
  4. attributief gebruikt
    • Dat is een veel gehoorde klacht. 
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 13