• fuc·ken
  • Leenwoord uit het Engels.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fucken
fuckte
gefuckt
zwak -t volledig

fucken

  1. overgankelijk niet eerlijk tegen iemand zijn, oplichten
    • Je zei dat je een mooie auto te koop had in prima staat, maar nu zie ik dat hij olie lekt! Loop je nu met me te fucken? 
  2. overgankelijk pesten
    • Stop met elkaar te fucken en ga aan het werk! 
  3. overgankelijk oproep om ergens mee te stoppen of iemand te laten vertrekken
    • Activist Albulkasim A. moet zich eind deze maand voor de rechter verantwoorden voor het roepen van 'Fuck de koning, fuck de koningin, fuck het koningshuis'. [1]