liggende vrouw in extase
  • ex·ta·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geestvervoering’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1782 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord extase extasen, extases
verkleinwoord extasetje extasetjes

de extasev

  1. een toestand van buiten zichzelf zijn door verrukking
    • Door de rust raakte hij in een extase. 
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /ɛkstɑz/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  extase     l'extase     extases     les extases  

extase v

  1. extase