• eu·ka·ry·oot
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eukaryoot eukaryoter eukaryootst
verbogen eukaryote eukaryotere eukaryootste
partitief eukaryoots eukaryoters -

eukaryoot

  1. (biologie) met cellen die een celkern hebben
    • Al het moderne leven is óf prokaryoot, óf eukaryoot. [2]
    • Dezelfde groep heeft nu eveneens de kristalstructuur van het proteasoom van een eukaryoot organisme (cellen hebben kern met daarin het erfelijk materiaal) opgehelderd: van de gist Saccharomyces cerevisiae (Nature, 3 april). [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord eukaryoot eukaryoten
verkleinwoord - -

de eukaryootm

  1. (biologie) levensvorm met cellen die een celkern hebben
    • Dit nieuwe organisme, de eerste eukaryoot, kon door zijn gespecialiseerde, zuurstofafhankelijke ademhaling ineens veel meer energie genereren, waardoor hij een concurrentievoordeel kreeg. Uit deze eukaryoot ontwikkelden zich alle meercelligen. [4]
24 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[5]