• ethiek
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zedenleer’ voor het eerst aangetroffen in 1667 [1]
  • afgeleid van ethos met het achtervoegsel -iek [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ethiek
verkleinwoord ethiekje ethiekjes

de ethiekv [3]

  1. (filosofie) een praktische wijsbegeerte die zich bezighoudt met wat goed en kwaad is
    • Meer dan op de kunstacademie leer je hier naast kunstgeschiedenis en ethiek ook over ondernemerschap. [4] 
  2. geheel van waarden die door een persoon of groep wordt nageleefd
    • De man die we gisteren ontmoet hebben, is gespecialiseerd in medische ethiek. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]