esser
- Afkomstig van het Latijnse esse.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
esser |
era |
stà |
volledig |
esser
- zijn
- «Jau sun da la Svizra.»
- Ik ben uit Zwitserland afkomstig.
- «Ella è da la Svezia.»
- Zij is uit Zweden afkomstig.
- «Jau sun da la Svizra.»