2. Voor- en achterkant van een Portugese escudo uit 1982.
  • es·cu·do
  • Leenwoord uit het Portugees of Spaans, in de betekenis van ‘munteenheid van Portugal en Kaapverdië, vroeger ook van Spanje, Mexico en diverse Zuid-Amerikaanse landen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1832 [1]
  • van Portugees escudo [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord escudo escudo's
verkleinwoord - -

de escudom

  1. (financieel) naam voor munteenheid
    1. munteenheid van Kaapverdië (eigenlijk Kaapverdische escudo)
      • Kaapverdië ligt op zes uur vliegen van Nederland. (…) De lokale munt is de escudo. [3]
    2. (geschiedenis) voormalige munteenheid van verschillende landen waar Portugees of Spaans wordt gesproken
      • Portugal hoopt met lagere lonen en productiekosten de export aan te jagen. Vóór de invoering van de euro kon Portugal dit doen door de escudo te laten devalueren. [4]
  2. (numismatiek) muntstuk met de waarde van 1 escudo
    • Wie Portugal heeft uitgekozen als zijn vakantiebestemming moet dan ook niet opkijken als hij aan de jas wordt getrokken door een bedelaar of een blinde om een escudo hoort vragen. [5]
52 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[6]


  • es·cu·do
enkelvoud meervoud
escudo escudos

escudo m

  1. schild
  2. (heraldiek) wapenschild