• er·mee
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     mee  
 persoonlijk     ermee  
aanwijz.   nabij     hiermee  
  veraf     daarmee  
  vragend/betrekk.     waarmee  

(scheidbaar)
ermee

  1. vervangt met het
    • Je zou ermee getrouwd zijn! 
    • Hoe gaat het ermee? Met mij gaat het goed. 
     Ik was aan het ontbijten aan een picknicktafel toen er een man genaamd Josh bij me kwam zitten. Hij at een hamburger, dronk een Budweiser en vertelde me toen plompverloren dat hij ermee ophield. Na bijna twee maanden was zijn PCT over en uit.[1]
96 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be