• episch
  • In de betekenis van ‘m.b.t. de verhalende poëzie’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van epos met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen episch epischer
verbogen epische epischere
partitief episch epischers -

episch [3]

  1. van de aard van de epiek (verhalend dichten), tot de epiek behorend
  2. (figuurlijk) (jongerentaal) geweldig, fenomenaal
    • Deze televisieserie is episch! 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]