• emi·gran·te
enkelvoud meervoud
naamwoord emigrante emigrantes
verkleinwoord - -

de emigrantev

  1. vrouw die naar een ander land verhuist
    • Sof ka N., vroeger verpleegster in het witte leger van Wrangel, nu emigrante in Parijs, zegt over Rusland sprekend: ‘Al is het dan van de sovjets, ik zie het toch als mijn Rusland, als een eenheid die ik door niemand zou willen zien aangetast. [1]
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /e.mi.ˈgɾan.te/
  • e·mi·gran·te
enkelvoud meervoud
emigrante emigrantes

emigrante m/v

  1. emigrant, uitwijkeling