• elf·ja·rig
  • samenstellende afleiding van  elf ht  en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen elfjarig
verbogen elfjarige
partitief elfjarigs

elfjarig

  1. 11 jaren durend
    • De zonnevlekken worden meer en minder in een elfjarig patroon. 
  2. met de leeftijd van 11 jaar
    • Hun elfjarig kind ging naar groep 8 van de basisschool. 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be