• ede·le
  • Afgeleid van edel met het achtervoegsel -e
enkelvoud meervoud
naamwoord edele edelen
verkleinwoord

de edelev / m

  1. (adel) iemand van adel, een adellijk persoon
    • De edele zorgde dat het landgoed goed werd bestuurd. 
     Als een slordige s in spiegelbeeld was het kanaal over de stadsplattegrond gekalkt door een dronken ontwerper die sadistisch lachte toen hij zag hoe zijn ingreep de stad zo goed als onbegaanbaar had gemaakt voor de flanerende edelen met hun satijnen schoentjes en die pas de volgende dag, weer nuchter, besefte dat hij geheel tegen zijn bedoeling in een magnifieke waterweg had geschapen die alle delen van de stad op een mooie, trage manier met elkaar verbond.[1]

edele

  1. verbogen vorm van de stellende trap van edel
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 22
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • e·de·le
enkelvoud meervoud
naamwoord edele edeles

edele

  1. (adel) edele