ecoboer
- eco·boer
- In de betekenis van ‘ecologisch producerende boer’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1]
- afgeleid van boer met het voorvoegsel eco- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ecoboer | ecoboeren |
verkleinwoord | ecoboertje | ecoboertjes |
de ecoboer m
- (landbouw) (beroep) boer die ecologisch zou moeten produceren
- Het woord ecoboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.