Ebbenhout
  • eb·ben
  • Afgeleid van eb met het achtervoegsel -en
enkelvoud meervoud
naamwoord ebben -
verkleinwoord - -

het ebbeno

  1. het zwarte en zware hout van een ebbenboom, behorende tot één uit een aantal tropische soorten uit het geslacht Diospyros   (familie Ebenaceae  )
    • Het gebruik van ebben is vanwege de kostbaarheid van het hout erg beperkt. 
stellend
onverbogen (alleen
attributief)
verbogen ebben

ebben

  1. vervaardigd van ebbenhout
    • We hebben van oma een ebben olifantje geërfd. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ebben
ebde
geëbd
zwak -d volledig

ebben

  1. onpersoonlijk geleidelijk wegvloeien, met name onder invloed van de getijden
    • Hij had niet in gaten dat het al enige tijd ebde en kwam daardoor vast te zitten in de modder. 
86 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be