• drift
enkelvoud meervoud
naamwoord drift driften
verkleinwoord driftje driftjes

de driftv / m [3]

  1. sterke en plotselinge opwelling van woede, bijv. agressiedrift
  2. heftige neiging tot iets, bijv. bekeringsdrift, broeddrift
  3. (scheepvaart) door wind of stroming veroorzaakte afwijking van de koers van een schip, afdrift, winddrift
  4. (dierkunde) groep dieren, bijv. zwanendrift
  5. (transport) weg waarlangs dieren gedreven wordt, eendendrift, schapendrift
  6. (verouderd), (transport) (Kaapkolonie) een doorwaadbare plaats waar het vee of de ossenwagen door de river gedreven kan worden
    • ..maar de Gouverneur vond goed nog vier uuren voort te ryden tot aan de drift van de Nysna alwaar wy laat in den avond aankwamen, juist op een ogenblik dat de vloed op desselvs grootste hoogte was en dienvolgens onmogelyk om de drift te passeeren. [4] 
  • iemand raakt op drift
iemand doet anders dan normaal domme dingen
vervoeging van
driften

drift

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van driften
  2. gebiedende wijs van driften
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
drift drifts

drift

  1. afwijking
  2. opeenhoping
  3. (techniek) drevel
vervoeging
onbepaalde wijs to  drift 
he/she/it  drifts 
verleden tijd  drifted 
voltooid
deelwoord
 drifted 
onvoltooid
deelwoord
 drifting 
gebiedende wijs  drift 

drift

  1. onovergankelijk afdrijven
  2. onovergankelijk doelloos ergens rondwaren
  3. onovergankelijk driften
  4. overgankelijk meevoeren
  5. overgankelijk afdekken, bedekken
  6. overgankelijk, (techniek) drevelen



  • drift

drift monbezield

  1. drift