dommelen
- dom·me·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dommelen |
dommelde |
gedommeld |
zwak -d | volledig |
dommelen
- inergatief half in slaap zijn
- Na het eten zaten opa en oma wat te dommelen onder de luifel.
- ▸ Op die bewuste dag oefende mijn vrouw voor een modeshow en dommelde ik wat op een ligbed aan de rand van het zwembad.[5]
- Het woord dommelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dommelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "dommelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dommelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ dommelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ dommelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be