• dienst·doen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dienstdoen
deed dienst
dienstgedaan
onregelmatig volledig

dienstdoen

  1. inergatief ~ als een bepaalde functie vervullen
    • Het oude boek deed dienst als deurstop. 
     De donkergroene waterlelies die als fontein dienstdeden maakten het plaatje af.[1]