• den·nen·woud
enkelvoud meervoud
naamwoord dennenwoud dennenwouden
verkleinwoord

het dennenwoudo

  1. een bos met veel dennenbomen, een bos met veel naaldbomen
     Een andere brand vernietigde meer dan 120 hectare dennenwoud tussen Béziers en Carcassonne.[2]
     Dit dichte dennenwoud ontnam mij elke vorm van overzicht en ik voelde me vaak claustrofobisch. Het sloeg zelfs op mijn ademhaling zodat ik kort en snel inademde. Ik was duidelijk niet in balans.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Duizenden kampeerders geëvacueerd om bosbranden Zuid-Frankrijk” (10-01-2017), Tubantia
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers