computercursus
- com·pu·ter·cur·sus
- samenstelling van computer en cursus
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | computercursus | computercursussen |
verkleinwoord | computercursusje | computercursusjes |
de computercursus m
- (onderwijs) cursus over de computer
- De oude vrouw volgde een computercursus om te leren e-mailen met haar kleinkinderen.
- Het woord computercursus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.