• coif·feur
enkelvoud meervoud
naamwoord coiffeur coiffeurs
verkleinwoord coiffeurtje coiffeurtjes

de coiffeurm [3]

  1. (verouderd) (beroep) kapper [1], friseur
86 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]


  enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
mannelijk   coiffeur     le coiffeur     coiffeurs     les coiffeurs  
vrouwelijk   coiffeuse     la coiffeuse     coiffeuses     les coiffeuses  

coiffeur m

  1. (beroep) kapper [1], friseur