buikharigen
- Geluid: buikharigen (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- buik·ha·ri·gen
- buikharige zn met de uitgang -n
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buikharigen | |
verkleinwoord |
de buikharigen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord buikharige
- meervoudsvorm als officiële benaming (dieren) een stam Gastrotricha van microscopisch kleine ongewervelde dieren. De wetenschappelijke naam, Gastrotricha, is afgeleid van Oudgrieks: γαστήρ (gastēr) betekent buik en θρίξ (thrix) betekent haar
- Het woord 'buikharigen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.