bree
- enkelvoud verleden tijd van breien
- Ik bree.
- Jij bree.
- Hij, zij, het bree.
- minder gebruikelijk dan breide
bree
- aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van brear
- aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van brear
- gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van brear