• bo·ven·la·gen

de bovenlagenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bovenlaag
vervoeging van
bovenliggen

bovenlagen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van bovenliggen
    • ...dat wij bovenlagen. 
    • ...dat jullie bovenlagen. 
    • ...dat zij bovenlagen.