• boe·te
  • In de betekenis van ‘(geld)straf’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1254 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord boete boeten, boetes
verkleinwoord boetetje boetetjes

de boetev / m

  1. een bedrag dat je moet betalen als je een overtreding hebt begaan
    • Ik kreeg een boete omdat ik te hard reed met de auto. 
     Ik voelde een immense opluchting aangezien ik dacht dat we nu veilig waren. Maar dit gevoel duurde niet lang want na een kort praatje schreef hij opeens een officiële boete uit voor de hele groep omdat het blijkbaar verboden was om boven op Mount Whitney te overnachten.[2]
     De kwestie draait om verschillende feestjes en borrels van de overheid die plaatsvonden op het moment dat er strenge coronaregels golden in Engeland. Sommige medewerkers kregen meerdere boetes. Om hoeveel personeelsleden het gaat is niet bekendgemaakt.[3]
  2. (religie) straf voor (vermeend?) bedreven kwaad
    • Na het doen van boete werden hem alle zonden vergeven. 
vervoeging van
boeten

boete

  1. aanvoegende wijs van boeten
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "boete" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Weblink bron “Politie Londen sluit onderzoek 'partygate' af, 126 boetes opgelegd” (19 mei 20), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord boete

boete

  1. boete