boef
- boef
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boef | boeven |
verkleinwoord | boefje | boefjes |
de boef m
- (misdaad), (scheldwoord) iemand die zich misdadig gedraagt
- De boeven werden op heterdaad betrapt.
- Hij was zowel boef als bevrijder. Tijdens het bestuur van de rechtse Boigny, een stamhoofd en de zoon van een rijke plantagehouder, belichaamde de linkse Gbagbo de hoop op een breuk met het koloniale verleden. Nergens in Afrika had een oud-kolonisator zo veel invloed als Frankrijk in Ivoorkust. Gbagbo presenteerde zijn oppositie tegen Boigny als antikoloniale strijd.[3]
- (in afgezwakte vorm; schertsend) ondeugend kind
- Jij kleine boef, wat heb je nu weer gedaan?
1. iemand die zich onbehoorlijk of misdadig gedraagt
- Het woord boef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boef" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "boef" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ boef op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Toon BeemsterboerKoert & Lindijer NRC 28 januari 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
boef m