• be·nauwd
  • vervoeging van benauwen: de stam met de uitgang -d, zonder ge- vanwege voorvoegsel [1]
vervoeging van: benauwen…
verbogen vorm: benauwde

benauwd

  1. voltooid deelwoord van benauwen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen benauwd benauwder benauwdst
verbogen benauwde benauwdere benauwdste
partitief benauwds benauwders -

benauwd

  1. moeilijk ademend, belemmerd in de ademhaling
    • Iemand met COPD of astma heeft heeft vaak benauwd. 
  2. angstig, bang
    • zijn lijfspreuk bleef door de jaren heen: "niet van dat benauwde" 
     Ik kreeg het er benauwd van doordat ik vreesde dat de lijn er op elk moment weer mee kon stoppen.[2]
  3. beperkt van ruimte
    • Sommige mensen worden bang in een benauwde ruimte. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. benauwd op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be