• be·droe·ven
  • In de betekenis van ‘verdriet aandoen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • afgeleid van droef met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedroeven
bedroefde
bedroefd
zwak -d volledig

bedroeven

  1. overgankelijk triest stemmen, verdriet aandoen
    • Het bedroefde hem dat er zo weinig aandacht voor deze zaak was. 
  • Dit werkwoord wordt vaak gebruikt in een zinsconstructie waarbij de oorzaak van de trieste stemming in een bijzin wordt beschreven.
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]