• au·to·luw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen autoluw autoluwer autoluwst
verbogen autoluwe autoluwere autoluwste
partitief autoluws autoluwers -

autoluw

  1. (verkeer) met relatief weinig auto's
    • Omdat ze de straat niet helemaal autovrij konden maken, is die nu autoluw geworden. 
71 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be