• aso
  • In de betekenis van ‘asociaal persoon’ voor het eerst aangetroffen in 1987 [1]
  • Afgeleid van asociaal.
enkelvoud meervoud
naamwoord aso aso's
verkleinwoord

de asov / m

  1. (pejoratief) asociaal persoon, een maatschappelijk onaangepast iemand
    • De politie neemt actie tegen aso's in het verkeer. 
stellend
onverbogen aso
verbogen
partitief aso's

aso

  1. asociaal
    • Wat een aso gedrag! 
97 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[2]


aso

  1. dag


aso

  1. dag


vervoeging van
asar

aso

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van asar


aso

  1. (roofdieren) hond


aso

  1. oor


aso

  1. vorm van -so, verwijzend naar een woord van klasse 7 in bezit van een woord van klasse 6 : zijn, haar, ervan