aseksueel
- asek·su·eel
- In de betekenis van ‘geslachtloos’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- afgeleid van seks met het voorvoegsel a- en met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aseksueel | aseksueler | aseksueelst |
verbogen | aseksuele | aseksuelere | aseksueelste |
partitief | aseksueels | aseksuelers | - |
aseksueel
- (medisch) zonder seksuele organen, geslachtloos
- Het dier werd aseksueel geboren.
- (seksualiteit) geen belangstelling voor seks hebbend
- Het woord aseksueel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aseksueel" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "aseksueel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aseksueel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be