arren
- ar·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
arren |
arde |
geard |
zwak -d | volledig |
arren [1]
- rijden met een ar
de arren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ar
arren
- datief van het verouderde ar (boos, kwaad), archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukkingen voorkomt
- Het woord arren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arren" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be