• ake
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord aka (rijden)
Naar frequentie 17462
vervoeging
onbepaalde wijs ake
tegenwoordige tijd aker
verleden tijd akte
voltooid
deelwoord
akt
onvoltooid
deelwoord
akende
lijdende vorm akes
gebiedende wijs ak
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

ake

  1. onovergankelijk glijden
  2. onovergankelijk sleeën
  • [1]: ake på gelenderet
op een leuning glijden
  • [2]: ake på kjelke
sleeën


  • ake
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord aka (rijden).
vervoeging
onbepaalde wijs ake
aka
tegenwoordige tijd akar
verleden tijd aka
voltooid
deelwoord
aka
ek
onvoltooid
deelwoord
akande
lijdende vorm akast
gebiedende wijs ak
aka
ake
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

ake

  1. onovergankelijk glijden
  2. onovergankelijk sleeën
  3. onovergankelijk (in een auto of een slee) rijden
    «Sjåføren spurde om eg ville ake med han.»
    De chauffeur vroeg of ik wilde rijden met hem.
  4. onovergankelijk zitten op een voertuig
  • [2]: ake på kjelke
sleeën
  • [2]: ake på ski
skiën
  • [4]: ake på kjelke
op een sleetje zitten