• ach·ter·lij·ke

achterlijke

  1. verbogen vorm van de stellende trap van achterlijk
     Achterlijke dakhazen met hun idiote prijzen,’ zei hij, het kwam duidelijk recht uit het hart.[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord achterlijke achterlijken
verkleinwoord

de achterlijkev / m

  1. iemand met een geestelijke achterstand
  2. (pejoratief) iemand met een andere mening
     Het zijn een stelletje achterlijken, daar in Hilversum.[1]