• Bo·bo
enkelvoud meervoud
naamwoord Bobo Bobo's
verkleinwoord - -

de Bobom

  1. (voetbal), (verkorting), (afkorting) de afkorting voor bondsbons, een bestuurder in de voetbalwereld
  2. taalfamilie, onderdeel van de Soninke-Bobo talen, omvat 2 talen die in Burkina Faso en Mali worden gesproken door de Bobo
  3. een Afrikaanse stam


Bobo

  1. Bobo; taalfamilie, onderdeel van de Soninke-Bobo talen, omvat 2 talen die in Burkina Faso en Mali worden gesproken.
  2. Bobo; Afrikaanse stam.