Sem (persoon)
Sem was volgens de Hebreeuwse Bijbel een zoon van Noach (zie o.a. Genesis 5:32, 6:10, 7:13). Zijn broers waren Cham en Jafet. In Genesis 11:10-32 wordt zijn nageslacht opgesomd. Sem was voorvader van Abraham, de stamvader van de Joden en Arabieren. De Joden worden daarom ook wel semieten genoemd.
Een verhaal in Genesis vertelt dat Noach dronken, zonder kleren aan, in slaap was gevallen. Cham had zijn vader in die toestand aangetroffen en bespotte hem tegenover zijn broers. Jafet en Sem bedekten hun vader met een mantel, zonder naar hun naakte vader te hebben gekeken.[1] Jafet en Sem werden voor deze daad door Noach gezegend, maar Cham werd vervloekt. Deze vervloeking wordt ook wel Chams vervloeking (of Kanaäns vervloeking) genoemd en werd aangevoerd als rechtvaardiging voor slavernij.[2]
Joodse traditie
bewerkenIn de 1e eeuw schreef Flavius Josephus over een legendarisch, apocrief verhaal waarin wordt beweerd dat de zonen van Sem de stamvaders waren van de Elamieten, Assyriërs, Chaldeeën, Lydiërs en Arameeërs.[3]
Volgens andere tradities[4] werd aangenomen dat Sem dezelfde was als Melchisedek, koning van Salem, waarover een verhaal in Genesis staat waarin hij Abraham zegende (Genesis 14:17-21).
- ↑ Waarschijnlijk de bron van de Nederlandse uitdrukking: "iets met de mantel der liefde bedekken"
- ↑ L. Richard Bradley (1971): The Curse of Canaan and the American Negro, in Concordia Theological Monthly, uitgave februari 1971, pag. 100
- ↑ Flavius Josephus: Oude geschiedenis van de Joden 1.6.4
- ↑ Zoals in de Babylonische Talmoed: Nedariem 32b; Genesis Rabba 46:7; 56:10; Leviticus Rabba 25:6; Numeri Rabba 4:8