Fresco (schilderterm)

schildertechniek
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Zorrobot (overleg | bijdragen) op 5 mrt 2013 om 00:38. (r2.7.3) (Robot: toegevoegd: nn:Freskomåleri)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.

De schilderterm fresco (Italiaans voor "vers") stamt van de Italiaanse uitdrukking buon fresco, ("goed vers"), een technische term die het tegenovergestelde is van in secco ("op droog oppervlak"). Caseïne en silicaatverven zijn uitermate geschikt om al secco te schilderen. Lijmverven houden minder lang stand.

Bestand:Giotto - Scrovegni - -36- - Lamentation (The Mourning of Christ).jpg
Een 700 jaar oud fresco van Giotto
1305, Padua, Capella d'Arena
Fresco's uit de 18de eeuw in de Duitse basiliek Vierzehnheiligen
Fresco uit circa 1470 van Francesco del Cossa in het Palazzo Schifanoia te Ferrara

De techniek van het fresco

De frescotechniek bestaat uit schilderen op een vochtig medium, zoals nog nat pleisterwerk. Voordat de kalk wordt aangebracht tekent de kunstenaar met houtskool de afbeelding op de arriccio,een grof gedroogde pleisterlaag op de wand. Na het aanbrengen van de natte kalklaag, de zg. fresco intonaco( fijnere pleisterlaag) schemert deze tekening nog door de witte kalk heen. Vervolgens brengt de schilder het fresco aan. Dikwijls werd echter ook vooraf op ware grootte een schets gemaakt, op een karton zodat de schilder die vlug moest werken, op de kalklaag overbracht. Donker poeder, het zg. spolvero werd door gaatjes in het karton( in de vorm van de schets) geblazen op de fresco intonaco. De techniek waarbij men de lijnen van het ontwerp met een metalen stift door het karton in de zachte fresco intonaco grifte werd van af het einde van de vijftiende eeuw toegepast.

In tegenstelling tot het schilderen in fresco wordt schilderen in secco op droog pleisterwerk gedaan. Daarbij worden de pigmenten in een bindend medium opgelost, zoals ei (gelijksoortig als bij tempera). Een tussenvorm, waarbij het gedroogde pleisterwerk met vocht verzacht wordt voordat de pigmenten worden aangebracht, heet wel mezzo-secco.

Het verschil tussen deze twee technieken is dat het bij fresco het natte pleisterwerk, terwijl het droogt, de pigmenten van het schilderij absorbeert, terwijl de verf bij de in secco techniek op het pleisterwerk blijft liggen. Terwijl het water verdampt, neemt de kalk calciumoxide koolzuur uit de lucht op en vormt calciumcarbonaat. De frescoschildering wordt als het ware een deel van het muuroppervlak, het is eigenlijk in de muur geschilderd in plaats van er op. De frescotechniek leidt hierdoor tot een zeer duurzaam kunstwerk. Als de muur kapot gaat kan het schilderij vaak nog worden gereconstrueerd.

De moeilijkheid van frescoschilderen is dat er snel gewerkt moet worden, omdat het pleisterwerk in één dag droogt. Het oppervlak dat in één dag bewerkt kon worden heette tijdens de Renaissance in Italië een giornata, ofwel de hoeveelheid voor één dag. Met een vergrootglas zijn de grenzen van één dag werk goed waarneembaar. Soms, als het pleisterwerk niet van optimale kwaliteit was, zijn de delingen zelfs met het blote oog zichtbaar. Schilders in fresco voegen later vaak details in secco toe. Egyptische muurschilderingen in tombes zijn meestal in secco, Romeinse muurschilderingen in Pompeii en Herculaneum zijn in fresco.

Het grote nadeel van de fresco's ligt hierin dat zij ondeelbaar verbonden zijn met de ondergrond. Het niet mobiele karakter ervan maakt hen gevoelig voor vernietiging door rampen of oorlogsomstandigheden. Zo werden tijdens de Tweede Wereldoorlog door een bombardement het grootste deel van Mantegna's prachtige muurschilderingen van de Ovetari Kapel van Padua verwoest.

Materiaaleisen

Eisen aan de muren

De muren waarop een fresco wordt aangebracht moeten stabiel, droog en vrij van opstijgend vocht zijn. Zonder pleisterlaag moeten ze lange tijd hebben blootgestaan aan de lucht. Vooraleer nieuwe pleister aan te brengen dienen oude lagen eerst volledig te worden afgekapt. De muur moet verschillende malen worden natgemaakt want goede bindingen met het fresco hangen voornamelijk af van het geabsorbeerde watergehalte. Liefst zijn de bakstenen zo gelijk mogelijk gebrand en indien mogelijk afkomstig uit één oven.

Eisen aan mortel en pleisterlaag

Marmerpoeder, kalksteen en kwarts vormen de basis van de onderlaag. Alle mortellagen moeten nat over nat worden aangebracht. Het water uit de kalklaag moet ongehinderd bij het aanbrengen door alle lagen heen kunnen dringen om de verf goed te binden. Mortel bestaande uit drie delen grof en zuurvrij gewassen zand en één deel kalkbrij wordt van onder naar boven aangebracht met een dikte van één à twee centimeter.

Op de onderste nog natte laag wordt een egaliseringslaag aangebracht die iets droger mag zijn en uit drie delen grof zuurvrij zand en één deel kalk bestaat. Op de egaliseringslaag wordt na twintig minuten de grove schilderslaag aangebracht (ruwe pleister) bestaande uit middenfijn gewassen zand of marmergries vermengt met één deel kalk. Deze laag dient een dikte van één centimeter te hebben. Hierop kan indien gewenst nog een fijne pleisterlaag van drie à vijf millimeter worden aangebracht. Het gebruik van marmergries verlicht de schildering. De ideale verhouding bestaat voor deze laag uit één deel marmergries en één deel kalk. Eventueel kan hierop nog een laag witkalk worden gezet om een zeer licht effect te krijgen in de schildering.

Afbinding

Tijdens het afbinden van de kalk verdwijnt het water dat in de muur zit via de kalklaag in de lucht. Dit is waarneembaar als het zogenoemde zweten van de kalklaag. Het water uit de muur neemt tijdens de gang door de kalklaag wat kalkdelen met zich mee. Het naar buiten dringen van dit kalkwater noemt men sinteren. Als het water verdampt bindt de meegevoerde kalk af op het oppervlak van het fresco. Dit laagje kalk neemt een kristallijne vorm aan, het is dus niet dekkend maar transparant en vergelijkbaar met de kristalstructuur van marmer. Deze kristallijne laag is een belangrijke factor in de uitstraling van het fresco, vergelijkbaar met de uitstraling van waterglas of silicaatverven.

Het slagen van de frescoschildering is afhankelijk van het sinteren. Dit is van vele factoren afhankelijk. Zo moet de muur voldoende nat zijn zodat het water voldoende kalk mee kan voeren voor het vormen van de sinterlaag. De hoeveelheid water moet de muur via de kalklaag verlaten en niet op een andere manier. De kalklaag mag niet te nat zijn omdat ze dan van de muur kan springen door te sterke krimping. Een juiste temperatuur is in verband hiermee essentieel. Het proces van sinteren neemt meerdere weken zo niet maanden in beslag. Pas als dit proces voltooid is kan de schildering afgewerkt worden in secco.

Belangrijke frescoschilders

Zie de categorie Frescos van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.