Nominalisme: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
de verschillende stromingen van het 'realisme' zijn onder het desbetreffende lemma terug te vinden; 'homoniem' is een fonetisch/taalkundig begrip
+
 
(11 tussenliggende versies door 6 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1:
Het '''nominalisme''' is het [[kennistheorieKennistheorie|kennistheoretische]] standpunt dat de termen waarmee de mens de [[werkelijkheid]] om zich heen benoemt, geen objectief bestaande, "[[werkelijkheid|reële]]" entiteiten aanduiden, maar slechts [[woord]]en en [[naamNaam|namen]] zijn. Het nominalisme is een [[theologieTheologie|theologische]]/[[filosofieFilosofie|filosofische]] stroming uit de tweede helft van de [[Middeleeuwenmiddeleeuwen]]. Deze stroming binnen de [[metafysica]] acht de individuele dingen als werkelijk en niet de universele gestalte ervan. Niet de boomheid is werkelijk, maar de individuele boom. Dit heeft consequenties voor de Godsleer. Deze stroming beweerde dat het [[goedGoed en kwaad|goede]] goed was omdat [[God (christendom)|God]] het wil. De vrijheid van God wordt analoog gedacht aan die van mensen, waarbij gekozen kan worden uit een aantal mogelijkheden. Het nominalisme is een vroege stroming die het belang van de [[wilWil (begrip)|wil]] poneert.
 
Het nominalisme stond tegenover het middeleeuwse [[realismeRealisme (filosofie)|realisme]], waarin vooral wordt gedacht in termen van het [[zijn]] en dat juist de [[universalia]] (algemeen voorkomende abstracte begrippen als kleur, en smaak en dergelijke) beschouwt als werkelijk. Universalia zijn die kenmerken van een bepaald voorwerp, die het maken tot het bepaalde voorwerp dat het is. De in alle bomen terugkerende gestalte van de boomheid is werkelijk en niet zozeer de individuele boom. De consequentie voor de Godsleer is dat God het goede wil omdat het goed is. God heeft dus geen van tevoren gegeven mogelijkheden waaruit hij kan kiezen, maar realiseert alles wat hij zijn kan. Hij gehoorzaamt aan de wetten die in hemzelf zijn gelegen.
 
Het ontstaan van het nominalisme wordt in verband gebracht met de opkomst van de [[burgerij]] in de Middeleeuwenmiddeleeuwen. De burgerij in de steden had zich ontworsteld aan de [[feodalismeFeodalisme|feodale]] verbanden op het [[platteland]].
 
Belangrijke vertegenwoordigers van de stroming van het nominalisme zijn [[Roscellinus van Compiègne]] (ca. 1050–ca. 1124) en [[Willem van Ockham]] (1288–ca. 1347).
 
In de [[Nieuwenieuwe Tijdtijd]] wordtwerd deze stroming voortgezet in het [[empirisme]]. Daarbij zijnwaren empiristen als [[Thomas Hobbes]] en [[George Berkeley]] consequente nominalisten. Het radicale nominalisme van [[Friedrich Nietzsche]] ligtlag in de twintigste eeuw aan de basis van de [[postmoderne filosofie]].
 
==Filosofische oorsprong van het nominalisme==
Het nominalisme-realisme debat heeft zijn eigenlijke wortels in de [[klassieke oudheid]]. [[Plato]] iswas deeen 'realist' die steltstelde dat de kenmerken die men kan waarnemen van voorwerpen slechts tijdelijke, zwakke manifestaties zijn van eeuwig bestaande [[Ideeënleer|Ideeën]] of Vormen. Deze Vormen bevinden zich dus buiten de [[materie]]: ze zijn ''[[transcendentieTranscendentie (filosofie)|transcendent]]''. De algemene begrippen bestaan bij Plato voorafgaand aan de dingen (''universalia ante res''). Zo is een specifiek paard voor Plato een niet-perfecte afspiegeling van het oerbeeld Paard of Paardheid.<br />
[[Aristoteles]] nam een gematigd 'realistische' positie in. De algemene vormen ('essenties') van een voorwerp of [[substantie]] bestaan ook bij Aristoteles werkelijk, maar bevinden zich in de voorwerpen zelf: ze zijn ''[[immanentieImmanentie|immanent]]''. Anders dan bij Plato volgt het begrip paard dusvoor Aristoteles slechts uit alle individuele, op aarde rondlopende paarden (''universalia in rebus'').
 
Merk op dat hetHet verschil in opvattingen tussen Plato en Aristoteles heeft ook gevolgen heeft voor de soort [[dialectiek]] die wordt toegepast. Bij Plato ligt inIn de dialoog[[Dialoog bij(literair het gebruikgenre)|dialogen]] van de dialectiekPlato veelaldient de nadruk op de pogingdialectiek om (vanuit een vogelvluchtperspectief) tot zo zuiver mogelijke begrippen (ideeën, vormen) te komen, terwijl de dialectiek bij Aristoteles eerder een redeneer- of argumentatievorm is. [[Aristotelisme|Aristoteles' opvattingen]] vormden (reedsal in de Middeleeuwen) een betere voedingsbodem voor [[empirismeEmpirisme|empiristische]] tendensen (ziezoals bijvoorbeeldbij [[Roger Bacon]], en hielpen na de Middeleeuwen bij het ontstaan van het (filosofisch) [[materialismeMaterialisme (filosofie)|materialisme]].
 
De zogenaamde [[universaliënstrijd]] tussen 'realisme' en 'universalisme', die vanaf de [[11e eeuw|elfde]] tot en met de [[14e eeuw|veertiende eeuw]] een belangrijke rol in het [[scholastiekScholastiek|filosofische debat]] speelde, is te beschouwen als de voortzetting van dit verschil in inzicht tussen Plato en Aristoteles. De heftigheid van de debatten van destijds wordt begrijpelijk wanneer men zich realiseert dat het gebouw van het [[christendom]] tot aan deze universaliënstrijd grotendeels op [[neoplatonismeNeoplatonisme|neoplatonistische]] [[paradigmaParadigma (wetenschapsfilosofie)|fundamenten]] gebouwd was.
 
{{Navigatie filosofische opvattingen}}
 
[[Categorie:Filosofische stroming]]