Étymologie

modifier
Composé de door et lezen.
Présent Prétérit
ik lees door las door
jij leest door
hij, zij, het leest door
wij lezen door lazen door
jullie lezen door
zij lezen door
u leest door las door
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben lezen doord doorgelezen

doorlezen \Prononciation ?\ intransitif

  1. Continuer à lire.
  2. (Transitif) Lire (jusqu'à la fin), de bout en bout.
    • een tijdschrift vluchtig doorlezen
      Parcourir un magazine.

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 97,2 % des Flamands,
  • 99,7 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]