vocaal

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by WingerBot (talk | contribs) as of 12:40, 2 June 2024.
Jump to navigation Jump to search

Dutch

Alternative forms

Etymology

Borrowed from Latin vōcālis. The sense “outspoken” likely comes from English vocal.

Pronunciation

  • IPA(key): /voːˈkaːl/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: vo‧caal
  • Rhymes: -aːl

Noun

vocaal m (plural vocalen, diminutive vocaaltje n)

  1. (phonetics) a vowel
    Het Nederlands heeft twaalf vocalen, verdeeld over vijf klinkers en zeven tweeklanken.
    Dutch has twelve vowels, divided into five monophthongs and seven diphthongs.
    Bij het zingen is het belangrijk om de vocalen helder en zuiver uit te spreken.
    When singing, it's important to pronounce the vowels clearly and accurately.
    In de fonetiek bestuderen we de verschillende klanken, waaronder de vocalen en medeklinkers.
    In phonetics, we study the different sounds, including the vowels and consonants.

Synonyms

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: vokaal
  • Indonesian: vokal

Adjective

vocaal (comparative meer vocaal, superlative meest vocaal)

  1. vocal, pertaining to the voice
  2. (uncommon) vocal, outspoken, prone to use one's voice
    • 2010 June 8, “Toch Flash-advertenties op iPhone en iPad”, in De Telegraaf:
      Hoewel Adobe nog steeds erg vocaal is over de voordelen van het Flash-platform, laat het bedrijf geen mogelijkheid liggen om toch op mobiele apparaten aanwezig te zijn.
      (please add an English translation of this quotation)

Descendants

Adverb

vocaal (comparative meer vocaal, superlative meest vocaal)

  1. vocally (in a way related to the voice)