Dutch

edit

Etymology

edit

From open +‎ staan

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈoː.pə(n)ˌstaːn/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: open‧staan

Verb

edit

openstaan

  1. to be open
    Hij staat altijd open voor nieuwe ideeën.
    He is always open to new ideas.
    Er zijn nog verschillende vacatures die openstaan.
    There are still several vacancies that are open.

Conjugation

edit
Conjugation of openstaan (strong class 6, irregular, separable)
infinitive openstaan
past singular stond open
past participle opengestaan
infinitive openstaan
gerund openstaan n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular sta open stond open opensta openstond
2nd person sing. (jij) staat open, sta open2 stond open openstaat openstond
2nd person sing. (u) staat open stond open openstaat openstond
2nd person sing. (gij) staat open stondt open openstaat openstondt
3rd person singular staat open stond open openstaat openstond
plural staan open stonden open openstaan openstonden
subjunctive sing.1 sta open stonde open opensta openstonde
subjunctive plur.1 staan open stonden open openstaan openstonden
imperative sing. sta open
imperative plur.1 staat open
participles openstaand opengestaan
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

edit