luchthaven

Dutch

Etymology

From lucht (“air”) +‎ haven (“harbor, port”).

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈlʏxtˌɦaː.və(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: lucht‧ha‧ven

Noun

luchthaven f (plural luchthavens, diminutive luchthaventje n)

1. airport

   Synonyms: vliegveld, vlieghaven

   De luchthaven was erg druk vanwege het vakantieseizoen. ― The airport was very busy due to the holiday season.

   Ik haal je morgen op van de luchthaven. ― I will pick you up from the airport tomorrow.

   Het kleine luchthaventje bediende voornamelijk regionale vluchten. ― The small airport mainly served regional flights.

Derived terms

• luchthavenpersoneel

Descendants

• Afrikaans: lughawe
• → Indonesian: bandar udara (calque)
• → West Frisian: lofthaven (calque)