ertegen

Dutch

Etymology

Univerbation of er +‎ tegen.

Pronunciation

• IPA^(key): /ərˈteː.ɣə(n)/, /ɛrˈteː.ɣə(n)/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: er‧te‧gen
• Rhymes: -eːɣən

Adverb

ertegen

1. pronominal adverb form of tegen + het

Inflection

Pronominal adverbs of ertegen

preposition	tegen
postpositional adv.	tegen
+ het (it)	ertegen
+ dit (this)	hiertegen
+ dat (that)	daartegen
+ wat (what)	waartegen
+ iets (something)	ergens tegen
+ niets (nothing)	nergens tegen
+ alles (everything)	overal tegen