doorheen

Dutch

Etymology

Univerbation of door (“through”) +‎ heen (“away, forth”).

Pronunciation

• IPA^(key): /doːrˈɦeːn/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: door‧heen

Circumposition

doorheen

1. through

   De kogel is dwars door de muur heen gegaan.

   The bullet has gone straight through the wall.

Inflection

Pronominal adverbs of doorheen

circumposition	door ... heen
postpositional adv.	doorheen
+ het (it)	erdoorheen
+ dit (this)	hierdoorheen
+ dat (that)	daardoorheen
+ wat (what)	waardoorheen
+ iets (something)	ergens doorheen
+ niets (nothing)	nergens doorheen
+ alles (everything)	overal doorheen

Synonyms

• door

Related terms

• omheen