Home
Random
Log in
Settings
Donations
About Wiktionary
Disclaimers
Search
aanstrompelen
Language
Watch
Edit
Contents
1
Dutch
1.1
Etymology
1.2
Pronunciation
1.3
Verb
1.3.1
Conjugation
Dutch
edit
Etymology
edit
Compound of
aan
+
strompelen
.
Pronunciation
edit
IPA
(
key
)
:
/ˈaːnˌstrɔm.pə.lə(n)/
Audio
:
(
file
)
Hyphenation:
aan‧strom‧pe‧len
Verb
edit
aanstrompelen
(
intransitive
)
to
arrive
hobbling
or
stumbling
Conjugation
edit
Conjugation of
aanstrompelen
(weak, separable)
infinitive
aanstrompelen
past
singular
strompelde aan
past
participle
aangestrompeld
infinitive
aanstrompelen
gerund
aanstrompelen
n
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st person
singular
strompel aan
strompelde aan
aanstrompel
aanstrompelde
2nd person
sing.
(
jij
)
strompelt aan
,
strompel aan
2
strompelde aan
aanstrompelt
aanstrompelde
2nd person
sing.
(
u
)
strompelt aan
strompelde aan
aanstrompelt
aanstrompelde
2nd person
sing.
(
gij
)
strompelt aan
strompelde aan
aanstrompelt
aanstrompelde
3rd person
singular
strompelt aan
strompelde aan
aanstrompelt
aanstrompelde
plural
strompelen aan
strompelden aan
aanstrompelen
aanstrompelden
subjunctive
sing.
1
strompele aan
strompelde aan
aanstrompele
aanstrompelde
subjunctive
plur.
1
strompelen aan
strompelden aan
aanstrompelen
aanstrompelden
imperative
sing.
strompel aan
imperative
plur.
1
strompelt aan
participles
aanstrompelend
aangestrompeld
1)
Archaic
.
2)
In case of
inversion
.
Categories
:
Dutch compound terms
Dutch terms with IPA pronunciation
Dutch terms with audio links
Dutch lemmas
Dutch verbs
Dutch intransitive verbs
Dutch weak verbs
Dutch separable verbs
Dutch separable verbs with aan
Hidden category:
Pages with 1 entry